Een oester uit het Hollands Nauw
Kwam bij de dokter, met zijn vrouw
‘Mijn man,’ zo sprak zijn echtgenote,
‘mijn man is altijd zo gesloten.
Hij is heel lief, hoor, daar niet van,
Maar ‘k heb er zó weinig an.
Hij sluit zich op in zijn twee schelpen
En zegt: Ik kan het ook niet helpen,
Het is nu eenmaal mijn natuur.
Dat kan wel zijn, maar op den duur
Dat wordt het saai, dat hele stille.
Och dokter, ik zou dolgraag willen
Dat u eens ernstig met hem sprak
En hem voorzichtig openbrak.’
De dokter fronste lang zijn voorhoofd
en zei: ‘Dat lijkt me ongeoorloofd,
maar vindt meneer het een probleem
als ik een röntgenfoto neem?’
De oester zweeg in alle talen.
De dokter ging zijn toestel halen.
‘Wie zwijgt stem toe, dus komt u maar.
Het is in één minuutje klaar.
Ziezo, de foto is genomen.
Als u er even bij wilt komen…
Wat zie ik daar? Och lieve help,
u hebt een parel in uw schelp!
Geen kleintje, nee, een hele grote!
Dus daarom bent u zo gesloten.
U denkt gewoon de hele tijd:
straks raak ik nog mijn parel kwijt.’
Dat had de dokter goed gesnopen.
Héél langzaam ging de oester open.
Heel zacht ontsloot hij zich en zie:
daar lag de mooiste parel die
er ooit op aarde werd gevonden,
een onvoorstelbaar grote, ronde.
Zijn vrouw was zichtbaar aangedaan
en liet een zilte oestertraan.
Ze riep, van vreugde en buiten zinnen:
‘Je bent zo mooi, zo mooi van binnen!’
de oester zuchtte zachtjes: ‘Schat,
‘k wist niet dat ik het in mij had.’
Hij nam haar teder in zijn schelpen
en zei: ‘Ik kon het echt niet helpen.
Ik wilde heus wel, maar ’t ging niet, heus…’
De dokter snoot ontroerd zijn neus.
Hij zei: ‘Ik raad u aan, heer oester:
ga door met opengaan en koester
met zorg en niet door angst geplaagd
de parel die u in u draagt.’
Een gedicht uit: het boek Ik leer je liedjes van verlangen en aan je apenstaartje hangen- Bette Westera